home

Tarzan van de Apen
door Edgar Rice Burroughs

(2)


4. De volgende morgen vroeg werd de bagage van Lord en Lady Greystoke in een kleine boot geladen en naar de kust gebracht Er was een grote voorraad wapens en munitie bij, want zij hadden verwacht ongeveer vijf jaar in hun nieuwe woonplaats aan de Westkust van Afrika te zullen blijven. Greystoke beefde, toen hij de voorbereidselen zag en voelde het gevaarlijke van hun toestand, maar hij moest de werkelijkheid, die hen wachtte in de stilte van deze wildernis onder de ogen zien. Zwijgend gingen zij in de andere kleine boot. Zij waren ontsnapt aan de handen van de muiters, maar nu stonden zij tegenover veel grotere gevaren. Alleen zou hij er zich wel doorheen weten te slaan, maar wat moest er terecht komen van zijn vrouw, hier in het oerwoud? Nadat de muiters de drinkwatervaten met fris water hadden gevuld, zetten de beide kleine boten weer koers naar zee. Lord Greystoke en zijn vrouw stonden ze zwijgend na te staren, totdat de Fuwalda uit het gezicht verdwenen was achter een vooruitstekende rotspunt. Maar.... achter hen, door het diepe gebladerte, bewaakten andere ogen hen — toegeknepen, scherpe ogen, glanzend onder borstelige wenkbrauwen!




5. Nu de volkomen eenzaamheid over hen was gekomen, kreeg Alice Greystoke het te kwaad. "O John, wat vreselijk is dit. Wat moeten wij beginnen? Als wij nu maar samen waren, zou het nog te verdragen zijn, maar de baby." Hij stelde alles in het werk om zijn vrouw gerust te stellen. Nadat zij gekalmeerd was, opende hij een kist, waarin geweren en kogels zaten, zodat zij zich bij een mogelijke aanval zouden kunnen verdedigen. Zijn eerste gedachte was, een slaapplaats voor de nacht in te richten, die hen beschermen zou tegen een overval van wilde dieren. Samen zochten zij nu naar een geschikte verblijfplaats. Zij vonden vier bomen, die zó dicht bij elkaar stonden, dat zij als het ware een vierkant vormden en nadat de man van andere bomen lange takken afgesneden had, maakte hij een soort raamwerk, waarvan hij de uiteinden stevig aan de bomen vastbond met de touwen, die Zwarte Michael hem van de Fuwalda had meegegeven. Gelukkig was deze voorraad touw tamelijk groot. Gedurende de dag was het om hen heen vol vreemde geluiden van vogels met schitterende veren, dansende, schreeuwende apen, die naar de nieuw aangekomenen keken en hun wonderlijke manier van nestbouwen met grote belangstelling gadesloegen. Bij het invallen van de duisternis was de voorlopige legerstede gereed. Zij hadden scherp uitgekeken, terwijl zij aan het werk waren en op een gegeven ogenblik zagen zij de kleine apen in de buurt schreeuwend over de bomen wegvluchten. Ze keken angstig over hun schouders heen, alsof zij elkaar vertelden, dat zij een vreselijke vijand zagen, die op de loer lag. Wat kon dat nu weer zijn?




6. In de betrekkelijke veiligheid van hun hut daar in de bomen greep Lady Greystoke plotseling de arm van haar man beet. "Kijk!" fluisterde zij, "wat is dat? Een man?" In de schemering tekende zich een silhouet af, een grote figuur stond rechtop, alsof hij luisterde, draaide zich dan langzaam om en verdween in de duisternis. "Wat was dat?" vroeg zij nogmaals. "Ik weet het niet," antwoordde hij ernstig. "Het is te donker om zover te kunnen zien, misschien slechts een schim van het een of ander voorwerp door de opkomende maan beschenen." "Neen John, als dat geen mens was, dan was het een reusachtige en potsierlijke nabootsing van een mens. O, wat ben ik bang." De nachtelijke geluiden van het grote oerwoud, geheimzinnige en verschrikkelijk, bezorgden hun doodsangst; verschillende keren werden zij opgeschrikt door de sluipende geluiden van grote lichamen beneden hen. Greystoke lag met zijn gezicht naar buiten gekeerd, een geweer en een revolver lagen naast zijn hand. Nauwelijks hadden zij hun ogen gesloten, of het vreselijke gebrul van een panter klonk door het oerwoud. Het geluid kwam dichter en dichter bij, totdat zij het grote dier vlak onder zich hoorden. Meer dan een uur lang liep het dier snuffelend en krabbelend om de voet van de bomen, waarin zij hun verblijfplaats hadden opgeslagen. Tenslotte liep de panter naar het strand toe, waar Greystoke hem duidelijk in het schitterend maanlicht kon zien — een groot, mooi dier; de grootste panter, die hij ooit had gezien. Van de donkere schaduw van het machtige oerwoud uit kwam het diepe gebrul van een leeuw.


 


De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.