home

Tarzan van de Apen
door Edgar Rice Burroughs

(3)


7. Spoedig begrepen zij, dat hun leven niet veilig was, als niet stevige wanden hen van de dieren uit de wildernis gescheiden hielden. De volgende morgen, onmiddellijk na het schraal ontbijt, begon Lord Greystoke aan het bouwen van hun huis. Dit was moeilijk, ofschoon hij slechts één kleine kamer maakte, doch na twee maanden hadden zij een behoorlijke woning en afgezien van steeds dreigende aanvallen van wilde dieren, waren zij niet ongelukkig. 's Nachts snuffelden de grote, wilde dieren om hun hut, doch ze raakten spoedig gewend aan deze onheilspellende geluiden. Soms hadden zij een glimp opgevangen van grote, op mensen lijkende figuren, maar nooit voldoende dichtbij om te kunnen constateren of dit inderdaad mensen waren of dieren. Op zekere middag, terwijl Greystoke bezig was met de uitbreiding van hun huis, kwamen er een aantal kleine, verschrikte aapjes, gillend en kijvend door de bomen. Zij wierpen angstige blikken achter zich en bleven tenslotte bij Greystoke staan, terwijl ze vreselijk tekeer gingen, alsof zij hem wilden waarschuwen voor een groot gevaar. Tenslotte zag hij het — het ding, waar de kleine apen zoo bang voor waren — de vreselijke, op een mens gelijkende aap, waarvan de Greystokes zo nu en dan een glimp hadden opgevangen. Hij kwam uit de woestenij te voorschijn en terwijl hij naar voren trad, liet hij een diep, brommend geluid horen. Greystoke, die een eindje van de hut verwijderd was, had alleen een bijl bij zich en het verscheurende monster wilde hem de terugweg afsnijden.




8. Lord Greystoke wist, dat zijn kansen tegenover dit wrede monster gering waren. Hij dacht aan zijn vrouw — wat zou er van haar worden? Er was nog een kleine kans om de hut te bereiken. Hij rende wat hij kon en brulde tegen zijn vrouw, dat zij de grote deur moest sluiten, toen de woedende aap hem inhaalde. Het monster slaagde er in Greystoke, die de bijl in beide handen vasthield, klaar om het dier er mede te lijf te gaan, als het zou aanvallen, de pas af te snijden. "Sluit en grendel de deur, Alice," schreeuwde Greystoke. Hij wist, dat hij tegenover een vreselijke dood stond en zij eveneens! Over de schouders van het monster zag Greystoke met schrik en ontsteltenis, dat zijn jonge vrouw naar buiten kwam met één van zijn geweren. Voordien had zij altijd angst gehad voor vuurwapenen, nooit durfde zij er aan te komen. Nu rende zij naar de aap toe. "Alice", riep Greystoke, "in 's hemelsnaam ga terug". De aap stormde op hem los, de man zwaaide met grote kracht zijn bijl, doch de bruut met zijn ontzettende lichaamskracht sloeg Greystoke de bijl uit de hand, gooide het voorwerp weg en kwam met een nijdig gebrom op zijn ontwapend slachtoffer toe. Daar klonk een doffe knal en een kogel kwam in de rug van de aap terecht. Thans keerde het dier zich naar Lady Greystoke. Greystoke zag de aap wankelen, terwijl deze naar Alice toeliep, doch voordat het dier haar kwaad kon doen, had de kogel zijn werk gedaan. De aap zakte ineen, doch sleepte in zijn val Lady Greystoke mee.




9. Lord Greystoke trok zijn vrouw onder de aap weg. Na een haastig onderzoek bleek hem, dat zij geen letsel had bekomen. De aap was gestorven op het moment, dat hij naar zijn vrouw toeliep. Voorzichtig tilde hij de bewusteloze vrouw op en droeg haar naar de kleine hut. Twee volle uren duurde het voordat zij weer bij kennis was. Haar eerste woorden vulden Lord Greystoke met een vage angst, want enige ogenblikken, nadat zij haar bewustzijn weer had teruggekregen, keek zij verwonderd de kleine hut rond en zei dan, met een zucht van voldoening: "O John, wat is het heerlijk om weer echt thuis te zijn. Ik had toch zo'n vreselijke droom". "Kom, kom, Alice." zei hij, terwijl hij haar over het voorhoofd streek, "probeer maar te slapen en wees kalm." Die nacht, terwijl het luipaard aan de deur stond te krabben, en het gebrul van de leeuwen eveneens in de nabijheid klonk, werd er een kleine jongen geboren in de hut, vlak aan de rand van het oerwoud. Alice Greystoke herstelde nooit meer van de schok. Nooit ging zij alleen buiten de hut. Maar zij was blij en gelukkig met het bezit van haar kleine zoon en de toegewijde zorg van haar man. Het jaar, dat nu volgde was heel gelukkig. Greystoke had reeds lang alle hoop op redding opgegeven. Met onverflauwde ijver had hij gewerkt aan de verfraaiing van zijn huis. Het jonge leven, dat hen opvrolijkte, wist niets van de vreselijke gebeurtenissen, die vóór hem lagen in het diepst van het Afrikaanse oerwoud.





De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.