Tarzan en de Vuren van Tohr
door Edgar Rice Burroughs
(1)
1. De roodkoperen zon brandde op de
open plekken in het Westen van het oerwoud en veranderde de
jungle in een gloeiende oven. Vier blanken baanden zich met
moeite een weg door het kreupelhout — met pijnlijke spieren,
geplaagd door insecten, terwijl ze een vaag gevoel van angst
hadden, dat ieder persoonlijk trachtte te onderdrukken. Deze
vier mensen waren leden van de grote Burtonexpeditie, welke
de ontoegankelijke wildernis was ingetrokken op zoek naar de
vroegere en vergeten Stad van Tohr. Hun dragers, aangegrepen
door een nameloze angst, waren op de vlucht geslagen toen ze
dit wilde domein hadden bereikt.
Majoor Burton een bekend Brits ontdekkingsreiziger, zou heel
blij zijn geweest, als hij met zijn tochtgenoten veilig de
weg had teruggevonden naar de beschaafde wereld. De verdere
leden der expeditie waren Burtons Amerikaanse nicht Janette
Burton — de steeds goed geluimde en vrolijke Perry O. Rourke
en de magere, zeer knappe Chinese geleerde, Dr. Wong Tai.
Eindelijk bereikten ze een open plek en begonnen hun kamp op
te slaan. Terwijl ze daarmee bezig waren, klonk er een
onwezenlijke, angstaanjagende kreet door de jungle. "Een
luipaard," zei Perry huiverend. Majoor Burton schudde
verschrikt het hoofd. "Neen, dat was een menselijk geluid —
of minstens — half menselijk!"
2. Die wilde, half menschelijke, half
dierlijke kreet vervulde de reizigers met verbazing, maar ze
gingen voort met het opzetten der tenten. Majoor Burton en
Perry trokken er op uit om brandhout te verzamelen en naar
water te zoeken. Zoodra ze vertrokken waren wendde Janette
zich tot Dr. Wong Tai. "Vertel me eens ronduit, Dr. Wong,
zijn we verdwaald? Oom Jim en Perry willen het niet
toegeven." De Chinese geleerde keek haar aan. Een lichte
glimlach gleed over zijn gezicht, dat als het ware een
masker was, waarachter hij zijn innerlijke gedachten
verborgen hield. "Het is beter," zei hij, "de dingen maar op
hun beloop te laten en geen zorgen voor den tijd te hebben."
— "Toe Dr. Wong, stuurt u me niet met een kluitje in het
riet" — "Toch is dat veel beter, mijn kind, wees maar niet
ongerust. De leider van onze expeditie is een bekwaam
spoorzoeker en we zullen den weg naar huis wel weer vinden"
Spoedig kwamen de anderen terug met hout en met de
mededeeling dat er een bron was, slechts enkele meters van
de open plek verwijderd. Toen ze begonnen een kampvuur aan
te leggen, gilde Janette plotseling: "Kijk! Daar! Aan de
rand van het bos! Een gezicht! Een monsterlijk geel gezicht
dat naar me kijkt! O, wat vreselijk!"
3. Verschrikt door het gegil van
Janette, draaiden de mannen zich om naar de aangeduide plek,
doch ze zagen niets. "Waarschijnlijk een dier",
veronderstelde Dr. Wong, "of misschien een grillige schaduw
van een der takken," zei Perry geruststellend. "Neen," hield
Janette vol, "ik zag duidelijk — een geel menselijk gezicht,
dat me wreed aanstaarde. Het was ontzettend. "Kom Perry",
zei Majoor Burton, "we zullen samen een onderzoek instellen.
"Neen", protesteerde de Ier, "ik ga er alleen op uit." En
terwijl hij zich naar de aangewezen plek begaf, riep Janette
hem angstig na: "Perry, zal je voorzichtig zijn?" "Wees maar
niet bang, nichtje, voor het donker hoop ik terug te zijn,"
antwoordde hij. Perry zou dit niet zo luchthartig gezegd
hebben, als hij had geweten, wat voor moeilijkheden hij
spoedig zou hebben te overwinnen.
Nauwelijks had hij de open plek verlaten of zijn scherpe
ogen ontdekten een spoor. Perry floot zacht en nadenkend.
Daar in de zachte aarde waren indrukken van menselijke
voeten, maar zulke voetsporen als hij nooit te voren had
gezien. Ze konden alleen door een reus gemaakt zijn!
De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.