De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs
(25)
73. De zwarte roeier hield de kano in
het midden van de stroom. Hij was zo geschrokken, dat hij
niet wist, wat te doen. Eindelijk zag hij, dat Baynes een
flauwe poging deed om zich te bewegen. De zwarte kroop naar
voren en hielp de blanke op de bank plaats nemen. Op het
ogenblik, dat hij dit deed, klonk er opnieuw een schot en de
neger sloeg overboord, de paddel hield hij in zijn dode
vingers geklemd. Een andere kogel vloog rakelings langs het
hoofd van de Engelsman, voordat hij zich in veiligheid kon
brengen. Terwijl hij op de bodem van de kano lag, keerde
Baynes zijn gezicht naar de kust en zag daar Malbihn, die op
zijn ellebogen rustte, opnieuw zijn geweer laden. De Zweed
was lelijk gewond. Zijn schot was niet meer zo zuiver. Met
moeite keerde Baynes zich om en legde de loop van zijn
revolver over de rand van de kano. Voorzichtig mikte hij.
Een vlam, een knal en de grote gestalte van Malbihn zakte
door zijn ellebogen heen bij deze tweede kogel. Maar hij was
nog niet dood. Weer vuurde de Zweed, het schot versplinterde
het hout van de kano vlak bij het gezicht van Baynes. Deze
antwoordde en zo zetten de beide gewonde mannen de strijd
voort, totdat de kano in een bocht van de rivier buiten het
bereik van de kogels van Malbihns geweer kwam. Toen strekte
Hon. Morison Baynes zich uit op de bodem van de kano en lag
daar vele uren in een toestand van verdoving.
De echo's van de schoten werden gehoord door de scherpe oren
van een andere blanke; een grote, breedgeschouderde reus in
kaki, die langs het pad van de Arabische karavaan liep. Het
gelaat van de man had harde ijzeren trekken en diepe,
zorgelijke plooien om zijn mond. Het was Big Bwana. Bij zijn
thuiskomst hoorde hij, dat Meriem nergens te vinden was.
Dodelijk verontrust over haar verdwijning was hij er
onmiddellijk op uit getrokken om haar te zoeken. Zo kwam
het, dat hij hier op de karavaanweg liep.
74. De nacht viel, toen Baynes tot
bewustzijn kwam en hij bemerkte, dat hij stroomafwaarts
dreef op een grote Afrikaanse rivier — alleen, gewond en
verdwaald! Door zijn hand als roeispaan te gebruiken, kon
hij met moeite de kano naar de kant sturen. Vlak bij hem
hoorde hij het gebrul van een leeuw. Een overhangende
boomtak sloeg tegen zijn gezicht aan. Hij greep deze en
probeerde zijn sterkte. Hij wilde zijn veiligheid in de
bomen zoeken! Hij kroop naar voren en probeerde, zich aan de
tak vasthoudend, overeind te komen, doch toen hij op de rand
van de kano wilde staan, schoot deze onder hem uit en
verdween in de rivier. Hij had zijn schepen achter zich
verbrand! Weer brulde de leeuw. Baynes vroeg zich af of het
dier hem gevolgd was. Hij moest klimmen of terug in de
rivier vallen. Hij trachtte een been over de tak te slaan,
maar verzwakt door de kogelwonden, voelde hij hoe zijn
krachten hem begaven. Hij wilde zich juist op de grond laten
zakken, toen een nieuw gevaar hem zijn spieren deed spannen.
Hij zag twee gloeiende plekken op korte afstand boven zich.
De leeuw stond op de rivieroevers, keek naar hem en —
wachtte! De voeten van de jonge Engelsman hingen bijna op de
waterspiegel. Hij hoorde een lichte beweging in het water
beneden zich, gevolgd door een geluid, dat hem het bloed in
de aderen deed stollen. Het was het klikken van de kaken van
een grote krokodil, die op elkaar sloegen. Hij vocht
tevergeefs voor zijn leven. Zelfs toen hij het deed, voelde
hij zichzelf glijden — in de rivier en deze vreselijke
kaken. Daarna hoorde hij, hoe de bladeren boven hem uit
elkaar werden geschoven om een schepsel door te laten. De
tak, waar hij aan hing, boog door onder dit dubbele gewicht.
Hij voelde de zachte, warme aanraking en daarna een hand,
die hem vastgreep en hem op de takken van de boom trok.
75. Een hele dagmars hadden vijf jonge
Arabieren achter de Big Bwana gelopen en gingen nu terug
naar de troep van de Sheik. Ze waren ver het binnenland in
geweest op een succesvolle ivoorjacht. Een trotse jongeman
reed aan het hoofd, toen ze in de verte een menselijke
gestalte zagen vluchten. Misschien was het een verdwaalde
jager! Denkende aan de mogelijkheid misschien iets te kunnen
verdienen, gaf Abdoel Kamak zijn paard de sporen en reed er
heen.
Meriem liep, nadat ze aan de Zweed ontkomen was, vele dagen
door de jungle, voordat zij begreep, dat zij in de mazen van
het net verstrikt was. Ze had nauwelijks ammunitie voldoende
voor haar levensonderhoud, toen ze opeens op een open vlakte
kwam, waar eens een dorp van inboorlingen had gestaan,
omgeven door akkers. Onbewust van het dreigend gevaar, liep
ze door de verlaten straten naar de jungle, toen ze een
stofwolk aan de horizon zag opdagen. Deze kwam snel naar
haar toe, totdat ze een ruiter in een fladderende witte
boernoes zag, die recht op haar af kwam. Meriem vluchtte
naar de jungle, maar eer zij in veiligheid was, had Abdoel
Kamak de wedstrijd gewonnen en was zij zijn gevangene. De
jonge Arabier zag, dat de vluchteling in rijkostuum en met
sporen aan, een vrouw was. Snel tilde hij haar op zijn
paard. Nog twee dagen reden de Arabieren met hun gevangene,
totdat het meisje de Arabische tenten op het gele
woestijnzand zag. Vaag leek het Meriem, dat ze dit alles
kende. De wilde mannen werden met vreugdekreten ontvangen en
Meriem werd dadelijk in tegenwoordigheid van een grote,
grimmige oude man gebracht, die op haar neerkeek van uit de
plooien van zijn boernoes. Al de angst en ellende van haar
kindsheid kwam Meriem weer voor de geest want zij stond voor
de Sheik en wist, dat hij haar herkend had.

De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.