Tarzan van de Apen
door Edgar Rice Burroughs
Afwijkende tekst zoals opgenomen in
(2)
4. De volgende morgen al heel vroeg
heerste er een drukte van belang aan boord van de „Fuwalda”.
De matrozen waren druk bezig de bagage van mr. Greystoke in de
boot te laten. Mike zag toe, dat niets ontbrak, wat hen in de
wildernis van pas zou kunnen komen. Gereedschappen, wapens,
een overvloedige hoeveelheid munitie, touw, levensmiddelen
voor de eerste tijd....
„Het wordt een herenleventje, lachte hij het echtpaar
bemoedigend toe, dat wat bleek dit alles stond aan te zien. -
Waarachtig, ik doe mezelf tekort, maar u zult geen gebrek
hebben....”
Vanaf het strand klonken de schelle kreten van talloze apen.
„In ieder geval geen gebrek aan sensaties”, bevestigde mr.
Greystoke.
„Het zal wel meevallen. Hebt u Robinson Crusoe gelezen? Het
was mijn lievelingsboek - vervolgde Mike vertrouwelijk. - Weet
u, ik zou u haast benijden!”
„Jammer, dat ik geen mogelijkheid heb, je voor te stellen te
ruilen”.
Mike antwoordde slechts met een korte lach. Men scheepte zich
in. De overtocht duurde slechts kort. Een bleke mr. Greystoke
en een snikkende Alice betraden de maagdelijke Afrikaanse
oever. Er werd weinig meer gesproken. De matrozen vulden snel
de meegebrachte vaten met vers drinkwater. Mike trad op mr.
Greystoke toe.
„We gaan....”
Greystoke beet zich op de lippen. Met boven-menselijke
inspanning herwon hij zijn kalmte.
„Vaarwel....”
Mr. Greystoke heeft er later nooit een voldoende verklaring
van weten te geven. Maar op dat ogenblik drukte hij den man,
die hem en zijn vrouw aan dit eenzaam strand achterliet, de
hand.
Ginds, op de „Fuwalda” rees men reeds de zeilen. Korte tijd
later was het schip uit het gezicht verdwenen. Achter hen
loerde het oerwoud.
5.Er braken vreemde dagen aan voor het
echtpaar Greystoke. Zwarte Mike had niet teveel gezegd, toen
hij hun toestand vergeleek met die van Robin Crusoe. Weliswaar
bevonden zij zich niet op een eiland - ergens, ten Noorden,
ten Zuiden, ten Oosten van hen moesten mensen wonen, moesten
nederzettingen zijn, vanwaar zij de verbinding met de wereld
weer konden opnemen. Maar maakte het veel verschil? Deze
verlaten kust was eenzaam als een eiland en onbereikbaar van
allen, die hulp zouden kunnen bieden.
Mr. Greystoke rukte zich uit zijn mijmering los. „Kom, Alice,
we gaan aan het werk”.
Zijn woorden klonken haar vreemd, haast zinloos in de oren. Ze
snikte tegen zijn borst. „O, John, wat moeten we beginnen?”
„Een huis bouwen”, antwoordde John Greystoke practisch. „En
vlug ook, want als de avond valt, zouden we hier niet veilig
zijn”.
De kisten werden opengebroken, wapens en gereedschappen te
voorschijn gehaald.
„We bouwen ons huis in de bomen, als vogeltjes hun nest”,
verklaarde mr. Greystoke. Alice, door John's practisch
handelen wat gerustgesteld, deed een moedige poging te
glimlachen.
Men vond vier bomen, die, zo dicht bijeen stonden, en geschikt
leken de palen te worden, die het huis zouden dragen. Er werd
niet veel meer gesproken. Alice hielp dapper mee, het
primitieve huis in te richten. Van de omringende bomen keek
een leger van apen nieuwsgierig toe. Zulke wonderlijke
soortgenoten hadden ze nog nooit gezien....
Plotseling echter, op een voor de Greystoke's onopgemerkt
teken, vluchtten zij luid schreeuwend weg, angstig omkijkend,
alsof een groot gevaar naderde. In een oogwenk waren de bomen
leeg.
De nacht begon snel te vallen....
6. „Daar!” schreeuwde Alice opgewonden,
terwijl zij haar man bij de arm greep, „Daar! Een man!”
In de snel vallende schemering tekende zich een silhouet af,
een grote figuur stond rechtop, in luisterende houding,
draaide zich dan langzaam om en verdween in de duisternis.
„Wat was dat?” In Alice's stem klonk angst.
John Greystoke's gezicht stond ernstig.
„Een mens? Een aap? Wie zal het zeggen? De jungle telt
duizenden geheimen, die wij niet kennen. Het beste is - te
gaan slapen”.
Met zachte drang bracht hij zijn vrouw naar de geïmproviseerde
legerstede van kisten en palmblaren. Oververmoeid, op van de
spanning van deze eerste dag van hun Crusoe-leven, viel Alice
inderdaad spoedig in slaap.
Maar John Greystoke sliep niet. Buiten riep de jungle.
Sluipende voetstappen gingen rondom de bomen, waarin hun hut
was gebouwd. Af en toe steeg uit het zwarte woud een vreselijk
gebrul op. Meer dan een uur liep een grote panter snuffeld en
krabbend om de voet van de bomen. En al die tijd zat Mr.
Greystoke voor de ingang van de hut, de hand aan de trekker
van zijn pistool, een geweer geladen naast zich. Eindelijk
scheen de panter het op te geven. Het beest liep naar het
strand toe, waar Greystoke hem duidelijk kon zien in het
schitterende maanlicht - een groot, mooi dier, de grootste
panter, die hij ooit gezien had. Een huivering liep Greystoke
over de rug.
De eenzame nachtwake duurde tot het krieken van de morgen.
Eerst toen waagde Mr. Greystoke het, de dodelijkvermoeide ogen
een poos te sluiten.
Hierna is de tekst, kleine uitzonderingen daargelaten, gelijk aan
die van de andere dagbladen.
De inhoud op deze
pagina staat onder :
copyright 2020 by Marten Jonker.