DEEL 2: het VOORWOORD.
Terug naar deel 1: Historie van de diverse
uitgaven.
De Nederlandse
uitgaven bevatten helaas geen vertaling van het voorwoord, dat
weliswaar de Amerikaanse pulpuitgave niet heeft gehaald, maar
bij de uitgave in boekvorm wel is opgenomen.
Hieronder volgt de vertaling. Lezing ervan zal ook de film "John
Carter van Mars" iets verduidelijken.
Voorwoord
Aan de lezer van dit werk:
Door het vreemde manuscript van Kapitein Carter in boekvorm aan
u voor te leggen, geloof ik dat enkele woorden met betrekking
tot deze opmerkelijke persoonlijkheid van belang kunnen zijn.
Mijn eerste herinnering aan Kapitein Carter komt van de paar
maanden die hij doorbracht in mijn vaders huis in Virginia, net
voor het begin van de burgeroorlog. Ik was toen nog een kind van
ongeveer vijf jaar, maar toch herinner ik mij de lange, donkere,
goedlachse, atletische man die ik oom Jack noemde.
Hij leek altijd te lachen; hij deed aan de spelletjes van de
kinderen met evenveel hartelijkheid en belangstelling mee als
hij toonde voor de bezigheden waaraan de mannen en vrouwen van
zijn eigen leeftijd zich overgaven; ook kon hij soms een uur
lang mijn oude grootmoeder vermaken met verhalen over zijn
vreemde, wilde leven in alle delen van de wereld. We hielden
allemaal van hem, en onze slaven aanbaden de grond waarop hij
liep.
Hij was een prachtig exemplaar van mannelijkheid, bijna een
meter negentig lang, breed van schouders en smal in de heupen,
met de lichaamshouding van een getrainde soldaat. Zijn
gelaatstrekken waren regelmatig en scherp afgetekend, zijn haar
was zwart en kort geknipt, terwijl zijn ogen staalgrijs van
kleur waren en een sterk en loyaal karakter weerspiegelden, vol
vuur en initiatief. Zijn manieren waren uitstekend en zijn
hoffelijkheid was die van een typische zuidelijke heer uit de
hoogste kringen.
Zijn rijkunst, vooral bij de vossenjacht, was zelfs in dit land
van geweldige ruiters een wonder en genot om te zien. Ik heb
vaak gehoord dat mijn vader hem waarschuwde voor zijn wilde
roekeloosheid, maar hij lachte dan alleen maar en zei dat het
paard, van wiens rug hij met dodelijk gevolg zou tuimelen, nog
geboren moest worden.
Toen de oorlog uitbrak, verliet hij ons en de eerstvolgende
vijftien of zestien jaar daarna zag ik hem niet weer. Toen hij
terugkeerde was het zonder bericht vooraf en ik was zeer verrast
om te zien dat hij blijkbaar geen moment ouder was geworden en
evenmin op een andere manier van uiterlijk was veranderd. Hij
was, in gezelschap van anderen, dezelfde geniale, gelukkige
kerel die we vanouds hadden gekend, maar als hij meende alleen
te zijn, zag ik hem uren in de ruimte zitten staren, met op zijn
gezicht een blik van weemoedig verlangen en hopeloze ellende; en
's nachts zat hij zo naar de hemel zitten te kijken, naar ik
weet niet wat, tot ik jaren later zijn manuscript las.
Hij vertelde ons dat hij sinds de oorlog een tijdje in Arizona
naar goud had gezocht en gedolven en dat hij daarbij zeer
succesvol was geweest, bleek wel uit de onbeperkte hoeveelheid
geld waarvan hij was voorzien. Wat betreft de details van zijn
leven in die jaren was hij zeer terughoudend; in feite wilde hij
er helemaal niet over praten.
Hij bleef ongeveer een jaar bij ons en ging toen naar New York,
waar hij een kleine woning aan de Hudson kocht, waar ik hem een
keer per jaar bezocht bij mijn reizen naar de markt in New York
- mijn vader en ik exploiteerden rond die tijd een keten van
warenhuizen in Virginia. Kapitein Carter had een klein maar mooi
huis, gelegen op een steile oever met uitzicht op de rivier, en
tijdens een van mijn laatste bezoeken, in de winter van 1885,
merkte ik dat hij druk bezig was met het schrijven van, zo
veronderstel ik nu, dit manuscript.
Hij vertelde me toen dat als er iets met hem zou gebeuren, hij
wilde dat ik de leiding over zijn landgoed zou nemen, en hij gaf
me een sleutel van een compartiment van de kluis die in zijn
studeerkamer stond en vertelde me dat ik zijn testament daar zou
vinden en enige persoonlijke instructies en hij liet me plechtig
beloven dat ik die volstrekt naar de letter zou uitvoeren.
Nadat ik me voor de nacht had teruggetrokken, zag ik hem nog
vanuit mijn raam, staande in het maanlicht op de rand van de
oever met zicht op de Hudson en met zijn armen uitgestrekt naar
de hemel alsof hij hogere machten aanriep. Ik dacht op dat
moment dat hij aan het bidden was, hoewel ik nooit had begrepen
dat hij in de strikte zin van het woord een religieuze man was.
Verscheidene maanden nadat ik van mijn laatse bezoek naar huis
was teruggekeerd, ik meen dat het op 1 maart 1886 was,
ontving ik een telegram van hem met het verzoek om meteen
naar hem toe te komen. Ik was altijd zijn favoriet geweest onder
de jongere generatie Carters en daarom haastte ik me om aan zijn
eis te voldoen.
Ik arriveerde op het kleine station, ongeveer een kilometer van
zijn eigendom, in de ochtend van 4 maart 1886, en toen ik de man
van de stalhouderij vroeg om me naar Kapitein Carter te brengen,
antwoordde hij dat als ik een vriend van de kapitein was, hij
heel slecht nieuws voor mij had; de kapitein was diezelfde
morgen vlak na het ochtendgloren dood gevonden door de bewaker
van een aangrenzend terrein.
Om de een of andere reden verbaasde dit nieuws me niet, maar ik
haastte me zo snel mogelijk naar zijn woning, zodat ik me kon
belasten met de zorg over zijn lichaam en zijn zaken.
Toen ik daar aankwam zag ik dat de bewaker die hem had
ontdekt, samen met de plaatselijke politiechef en een
aantal mensen uit de stad, in zijn kleine studeerkamer waren
samengekomen. De bewaker vertelde een paar details die verband
hielden met de vondst van het lichaam, waarvan hij zei dat het
nog steeds warm was toen hij het vond. Het lag, zei hij, languit
in de sneeuw, met de armen uitgestrekt boven het hoofd in de
richting van de oever. Toen hij me de plek liet zien flitste het
door mijn geest dat het precies dezelfde plek was waar ik hem in
die andere nachten had zien staan, met zijn armen in een
smeekbede naar de hemel geheven.
Er waren geen sporen van geweld op het lichaam gevonden en met
behulp van een plaatselijke arts kwam de jury van de
lijkschouwer al snel tot de slotsom dat de dood door hartfalen
was veroorzaakt. Alleen achtergelaten in het studeervertrek,
opende ik de kluis en trok de inhoud van de la eruit waarvan hij
me had verteld dat ik er mijn instructies zou vinden. Ze waren
voor een deel inderdaad eigenaardig, maar ik heb ze tot in elk
detail gevolgd zo getrouw als ik kon.
Hij gelastte, dat ik zijn lichaam zonder het te balsemen naar
Virginia zou brengen en dat het in een open kist moest worden
gelegd in een graftombe die hij eerder had laten bouwen en die,
zoals ik later vernam, goed geventileerd was. De instructies
maakten duidelijk dat ik er persoonlijk op toe moest zien dat ze
precies zo werden uitgevoerd als hij het had aangegeven, zelfs
als dat in het geheim moest.
Zijn eigendommen waren zo achtergelaten dat ik gedurende
vijfentwintig jaar de volledige opbrengst ervan zou ontvangen,
waarna het belangrijkste ervan mijn eigendom zou worden. Zijn
verdere instructies hadden betrekking op dit manuscript dat ik
gedurende elf jaar verzegeld en ongelezen moest laten, precies
zoals ik het had gevonden; ik mocht ook de inhoud ervan niet
bekend maken tot eenentwintig jaar na zijn dood.
Een vreemde eigenschap van het graf, waar zijn lichaam nog
steeds ligt, is dat de massieve deur is uitgerust met een
enkele, enorme, vergulde veervergrendeling die alleen van
binnenuit kan worden geopend.
Met vriendelijke groeten,
Edgar Rice Burroughs.
De inhoud op deze pagina
staat onder :
copyright 2019 by Marten Jonker.