De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs
(10)
28. Op het geluid van zijn stem
draaiden de kinderen zich om. Met wijd open ogen keken ze
hem een ogenblik aan, daarna vluchtten zij gillend naar het
dorp. Op dit alarm kwamen verschillende krijgers met haastig
meegenomen speren te voorschijn. De jongen hield stil, de
glimlach verstijfde op zijn gezicht, toen de mannen met
wilde kreten op hem toe renden. Akoet riep hem terug te
komen. In plaats daarvan strekte hij zijn hand uit als een
teken van zijn vredelievende bedoelingen, maar dit werd
beantwoord met het opsteken van de speren. Zij kwamen naar
de jongen toe, doch niemand raakte hem aan. En weer voelde
hij het korte nekhaar overeind komen. Hij kneep zijn ogen
dicht. Een plotselinge haat kwam in de plaats voor de blijde
vriendschap, die een ogenblik te voren in zijn blik had
gelegen. Met een laag gebrom, dat veel leek op het gebrul
van een beest, keerde hij zich om en verdween in de jungle.
Akoet wachtte hem in een boom op. De wijze oude aap drong
aan op een vlucht, omdat hij wist, dat de wilde, zwarte
krijgers hem zouden zoeken. Maar de zoon van Tarzan bleef.
Woede en haat hadden hem in hun greep. Hij wilde vechten,
hoewel hij wist, dat hij deze gewapende mannen niet tegemoet
kon treden met zijn ongewapende handen. Terwijl hij langzaam
door de bomen liep, hoorde hij beneden zich de wilden
schreeuwen. Meer dan een mijl vervolgde hij hen vanuit de
bomen, tenslotte keerden zij terug. Een jonge krijger liep
achter zijn makkers aan, terwijl ze langs het nauwe pad
terugkeerden. Een grimmige trek gleed over het gezicht van
de jongen. Zachtjes spoedde hij zich voorwaarts, totdat hij
vlak boven de niets vermoedende zwarte was, en besloop hem
als Sheeta, de panter, zijn slachtoffers besluipt.
Plotseling en geruisloos sprong hij naar voren op de brede
schouders van de krijger. Terwijl hij op hem neerkwam, sloeg
de zwarte tegen de grond, de vingers van de zoon van Tarzan
zochten en vonden de keel van de man. De wilde vocht dapper
om uit de greep los te komen, doch tevergeefs.
29. Verborgen in het bos aan een zijde
van het voetspoor, veilig voor de ogen van de zoekenden als
ze hun makker zouden missen, doodde de jongen zijn
slachtoffer. Toen beving hem een vreemd gevoel. Zijn hele
wezen beefde en trilde. Hij sprong overeind en zette een
voet op het lichaam van zijn vijand. Hij hief het hoofd op
om een vreemde overgeërfde overwinningskreet te uiten. Maar
er kwam geen geluid over zijn lippen — hij stond daar bijna
een minuut met opgeheven gelaat, als een standbeeld der
wrake en hijgde van de hevige emoties. De stilte, die de
eerste overwinning van Tarzans zoon kenmerkte, was typerend
voor al zijn volgende overwinningen — evenals de vreselijke
kreet der mensapen de overwinning van de koning der jungle,
Tarzan van de Apen, had verkondigd. Akoet was intussen
teruggekomen om de jongen te zoeken. Spoedig zag de aap een
vreemde figuur, die zich door de bomen spoedde. Kon dat de
jongen zijn? In zijn hand had hij een lange speer, op zijn
rug hing een ovaal schild, om zijn arm en enkels droeg hij
banden van koper en ijzer, terwijl hij een linnen doek om
zijn middel droeg. Een mes stak tussen de gordel. De oude
aap kon zijn ogen nauwelijks geloven. De jongen vertelde met
trots de bijzonderheden van de strijd. Ze maakten een grote
boog om het ongastvrije dorp. De jongen oefende dagenlang
met zijn speer, totdat hij een vaardigheid verkreeg, alleen
mogelijk bij jonge spieren. Onder leiding van Akoet leerde
hij ieder spoor in de jungle kennen en herkende de
verschillende dieren aan hun lucht. Zijn neus wist hem te
vertellen, of er tegen de wind in twee of vier leeuwen
waren. De aap leerde hem nog veel meer, maar nog meer er van
had hij te danken aan de overgeërfde intuïtie van zijn
vader. Hij hield van het leven in het oerwoud.
30. De dagen verliepen en trekkende,
jagende en klimmende ontwikkelden de spieren van de jongen
zich en zijn vlugheid nam toe, tot zelfs de flegmatieke
Akoet verbaasd was over de durf van zijn leerling. De
jongen, die begreep hoe sterk hij was, werd onvoorzichtig.
Hij schreed door de jungle, zijn hoofd trots opgeheven,
ieder gevaar tegemoet. Als Akoet door de bomen het eerst de
lucht van Numa rook, lachte de jongen de koning der dieren
uit en wandelde vrijpostig achter hem. Het geluk was lange
tijd met hem. De dieren, die hij ontmoette, waren misschien
goed doorvoed, of zijn verregaande brutaliteit vervulde hen
met zo'n verwondering, dat hij dikwijls op een paar pas
afstand een grote leeuw passeerde, zonder meer dan een
waarschuwende kreet aan het dier te ontlokken. Doch op
zekere dag ontmoette hij een leeuw, die nog niet gegeten
had. Zij wandelden over een vlakte, waar kleine plekken met
bomen stonden. De jongen ontdekte het eerst de aanwezigheid
van de leeuw. "Rennen, Akoet", riep de jongen tegen de aap,
die enkele stappen van hem verwijderd, rechts van hem liep.
"Numa heeft zich in de bosjes verstopt. Ga naar de bomen.
Akoet! Ik, de zoon van Tarzan, zal je beschermen", en de
jongen ging lachend naar het bos toe, waar de leeuw op de
loer lag. De aap schreeuwde tegen hem, dat hij weg moest
gaan, maar de jongen zwaaide alleen met zijn speer en voerde
een geïmproviseerde krijgsdans uit, om zijn minachting voor
de koning der dieren te demonstreren. Hij ging al dichter en
dichter naar hem toe, tot de leeuw opeens met een nijdige
grauw uit zijn schuilplaats opdook, geen tien passen van hem
vandaan. Het was een wreed beest met verwaarloosde manen en
gluiperige ogen. De jongen, slechts met zijn jammerlijk
zwakke speer gewapend, bemerkte onmiddellijk, dat deze leeuw
verschillend was van de andere, die hij ontmoet had. De
dichtstbijzijnde boom was verscheidene meters van hem weg.
De leeuw zou hem bespringen, voordat hij deze afstand
afgelegd zou hebben. Vluchten scheen dus uitgesloten.

De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.