De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs
(13)
37. "Ik ben Korak", schreeuwde de
jongen. "Ik kwam om als vriend bij de troep te leven. Je
wilt me wegjagen. Heel goed, ik zal gaan; maar voordat ik
ga, zal ik je laten zien, dat de zoon van Tarzan je meester
is, zoals zijn vader dat voor hem was." De aapkoning stond
roerloos van verbazing. Akoet was eveneens verwonderd. Hij
schreeuwde opgewonden tegen Korak om terug te komen; want
als de machtige klauwen van de aapkoning zich om de hals van
de jongen zouden sluiten, zou dat zijn einde betekenen. Naar
beneden gaan om de jongen te helpen zou voor Akoet eveneens
de dood betekenen; maar de dappere, oude aap aarzelde niet.
Geïrriteerd en grommend sloop hij over het gras juist toen
de aapkoning zich verroerde. Ook Korak sloop voorwaarts om
de aanval af te wachten, maar liep gebukt onder de
uitgestrekte armen door. Vlug, met het volle gewicht van
zijn lichaam en de kracht van zijn geoefende spieren,
stompte hij zijn gebalde vuist in de maag van de mensaap. De
aapkoning kreunde van de pijn. Terwijl de koning in elkaar
zakte, braken de andere apen met groot misbaar los en met
moordlust in hun wilde harten renden zij op Korak en Akoet
los. De oude Akoet was te verstandig om zo'n ongelijke
strijd te beginnen en hij wist, dat het nodeloos zou zijn de
jongen te roepen. Uitstel zou fataal zijn. Hier was slechts
één enkele hoop en Akoet greep hem aan. Hij greep de jongen
om zijn middel, tilde hem op en rende vlug naar de lage,
overhangende tak. De woedende troep volgde vlak op de
hielen, maar oud als Akoet was en belast met de
tegenstribbelende Korak, bereikte hij de boom, greep de tak
en bracht zichzelf met de lenigheid van een kleine aap in
veiligheid en verdween in de junglenacht tot de opstandige
apen ver achter hem lagen. De jongen was woedend. "Waarom
heb je me weggehaald?" schreeuwde hij. "Nu leef je
tenminste", zei Akoet. "Als ik je niet vastgegrepen had,
zouden wij beiden verscheurd zijn. Zelfs de leeuwen zijn
bang voor de krankzinnige apen!"
38. Na de ongastvrije ontvangst door
de grote apen, liep Korak gedurende vele dagen heel
ongelukkig door de jungle, met een gevoel van wraak in zijn
hart. Een week bleef hij in de omgeving van het
apen-amfitheater in de hoop de aapkoning te ontmoeten. Maar
tenslotte leidde het geregelde zoeken naar voedsel hen vele
mijlen daarvan weg. Met Akoet reisde hij langzaam tegen de
wind in. Opeens stopten zij. Geen spier vertrok, terwijl ze
daar, als uit steen gehouwen, stonden te luisteren. Korak
liep nu voorzichtig een paar meter en klom toen in een boom.
Akoet volgde hem op de hielen. Geen van beiden hadden een
geluid gemaakt dat mensenoren op een paar dozijn meter
afstand konden horen. Zij hielden vaak stil om te luisteren,
daarna kropen zij voorwaarts door de bomen. Beiden schenen
zeer verwonderd. Eindelijk ving Korak een glimp op van een
palissade en daarbinnen bevonden zich enkele tenten van
geitenvel en met riet bedekte hutten. Zijn lippen krulden
zich tot een wilde grijns! Zwarten! Hij beduidde Akoet om
zijn terugkomst af te wachten. Wee de onfortuinlijke
dorpeling, die Korak de Doder op zijn weg zou tegenkomen!
Terwijl hij zich gemakkelijk van de ene jungleboom naar de
andere begaf, kwam hij zwijgend boven het dorp. Zijn oren
vertelden hem, dat er een menselijk wezen in de nabijheid
was en hij hield zijn speer gereed. Nu zag hij, aan wie de
stem toebehoorde. Het was een klein notenbruin meisje, dat
een liedje zong voor haar gehavende pop. De grijns verdween
en hij lachte in zichzelf. Nu ontstond er een grote drukte
aan de tegenovergelegen zijde van het dorp. Mannen, vrouwen
en kinderen renden naar de grote poort, waardoor een troep
zwarte slaven, Arabische kameeldrijvers, ezels, geiten,
schapen en paarden binnen kwamen. Een grote, strenge oude
man leidde de karavaan. Korak zag hem iets vragen aan een
oude heks; ze wees naar de plek, waar het meisje zat te
spelen. "Haar vader", dacht Korak. "Zijn eerste gedachte is
voor zijn dochtertje. Wat zal ze blij zijn hem te zien!"
39. Korak zuchtte en dacht aan zijn
eigen ouders ver weg in Londen, terwijl hij wachtte op de
ontmoeting tussen vader en dochter. De Arabier sloop zacht
naar het kind toe, totdat hij vlak achter haar stond. Opeens
keek het meisje op; verwonderd zag Korak, dat de grote,
donkere ogen van het meisje zich vulden met angst; hij zag
hoe zij probeerde weg te kruipen en hoe de wrede lippen van
de Arabier zich krulden tot een grimmig lachje, terwijl hij
haar onmenselijk sloeg. Boven hen in de boom stond op dat
ogenblik een dier, dat even te voren een jongen was geweest
— een beest met opgezette spieren en ontblote tanden — een
beest, dat beefde van woede. De Sheik wilde juist het meisje
weer beetpakken, toen de "doder" naast hem op de grond
sprong. Verwonderd door deze plotselinge verschijning uit de
lucht, deed hij een stap achterwaarts. Doch de gebalde vuist
van Korak kwam met een vreselijke kracht tegen zijn gezicht
aan. Bewusteloos zonk de Sheik ter aarde. Korak draaide zich
naar het meisje, dat verschrikt naar hem keek. In een
onbestemd gebaar van bescherming legde de doder zijn arm om
haar schouders en wachtte tot de Sheik weer bij zou komen.
Hij sprak tegen haar in het Engels en daarna in de apentaal.
Zij antwoordde niet. In plaats daarvan maakte zij enkele
bewegingen. Korak begreep haar. Zij meende, dat de Sheik
haar hiervoor zou doden! Zij kwam naast hem staan en beefde.
Zij was niet bang voor hem. Had hij haar niet van een
vreselijke marteling gered? Nooit, zolang zij zich kon
herinneren, was er iemand anders vriendelijk voor haar
geweest. Ze keek hem aan. Het was een jongensachtig, knap
gezicht, even bruin als het hare. Ze bewonderde de gevlekte
luipaardhuid, die hij om zijn krachtige lendenen droeg van
de ene schouder tot zijn knieën, streelde de metalen
sieraden, die hij aan had. En Korak keek naar het meisje!

De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.