home

De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs


(19)



55. Korak, die eindelijk weer de oude was en ongeduldig over de weken, die hij noodgedwongen verloren had, ging op weg om Meriem te zoeken. Met onstuimig verlangen doorzocht hij eerst de hoogvlakte van het grote woud. Wat was het opwindend om weer van de ene boom naar de andere te slingeren, om de kracht van zijn sterke spieren te beproeven! Die nacht werd zijn aandacht getrokken door een troep bavianen, die scholden en jammerden. Korak hield nieuwsgierig stil. Een paar mijl verder kwam hij bij de plaats van het tumult. In een ijzeren kooi vocht een grote baviaan om zijn vrijheid, en sloeg tevergeefs tegen de dikke tralies. En om hem heen buiten de kooi zaten vele honderden woedende kameraden te jammeren, niet in staat hem te hulp te komen. Korak was verwonderd. Deze kooi betekende de nabijheid van blanken. Hij had niet vermoed, dat er in een omtrek van duizend mijl een blanke te vinden zou zijn. Opeens kreeg Korak een ingeving. Hij wist, dat hij het doel was voor vele krijgers; maar hij kon zonder hulp geen gehele troep verslaan. Misschien zouden deze bavianen hem willen helpen tegen de mannen van Kovoedoo! Hij kende de taal der bavianen. Deze was gelijk aan die der mensapen. Met luide stem riep hij: "Ik ben Korak, de doder! Ik zal jullie helpen je koning te bevrijden!" De bavianen luisterden zwijgend naar hem, terwijl hij hen aanbood hun koning te bevrijden in ruil voor hun hulp. De gevangen koning was bereid alles te beloven. Hij en zijn troep zouden met Korak meegaan. De sluiting van de kooi, die de geweldige lichaamskracht van de bavianen weerstond, gaf zijn geheim onmiddellijk prijs aan de menselijke intelligentie van Korak en even later stapte de bavianenkoning de kooi uit.





56. Toen de bavianen eenmaal hadden gehoord, wat er gebeurd was, werden ze enthousiast om Korak te helpen en ze gingen onmiddellijk met hem op weg. Ze kwamen snel vooruit, maar de aapman had geen moeite om hen bij te houden. Ze maakten een vreselijk lawaai terwijl ze door de jungle gingen en deden het voor hun vijanden voorkomen, alsof ze met een grote menigte apen waren. Want als de bavianen in een groot aantal bij elkaar zijn, denkt geen enkel jungle-wezen er aan hen kwaad te doen. Twee dagen achtereen snelde de troep door het woeste land. Korak en de bavianenkoning gingen aan het hoofd. Tegen het middaguur bereikten ze het dorp van Kovoedoo, verzonken in de rust van de grote, tropische hitte. Er heerste een vreemde stilte. Korak die voorzichtig vooruitging, bereikte de boom, die over de palissade hing. De troep was vlak bij hem. De tijd was gekomen! Terwijl hij zijn hoofd naar de wolken ophief, uitte hij één enkele kreet. Dat was het afgesproken teken. In antwoord liepen een duizendtal harige grote apen schreeuwend en scheldend het dorp der verschrikte zwarten in. Uit iedere hut kwamen krijgslieden. Moeders en kinderen vluchtten, voordat de vreselijke horde de dorpsstraat bereikte. Kovoedoo riep zijn mannen bij zich. Hij schreeuwde om hun moed aan te wakkeren maar de zwarten waren vervuld van afgrijzen bij het zien van deze blanke jongeling aan het hoofd van de voorhoede der bavianen. Een moment hielden ze stand, wierpen hun speren naar de aanstormende troep; maar voordat zij hun pijlen op hun bogen konden spannen, keerden zij zich om en renden angstig weg. De bavianen sprongen op hun hoofden, op hun ruggen, boorden slagtanden in hun nekwervels en de felste onder hen, die hen steeds weer aanvuurde, was Korak, de doder, zoon van Tarzan, wiens woede hem tot een onoverwinnelijke aanvaller maakte.





57. Bij de dorpspoort waardoorheen zwarten zich in grote paniek in veiligheid trachtten te brengen, liet Korak hen naar de veilige jungle vluchten, achtervolgd door de bavianen en keerde zelf haastig terug om Meriem te zoeken. In alle hutten zocht hij, doch werd steeds moedelozer toen hij ze alle leeg vond. Tenslotte kwam het denkbeeld bij hem op, dat Meriem gedood was. Een vlaag van woede tegen degenen die hij dacht, dat hiervoor verantwoordelijk waren, doortrilde hem. Wraak zou hij nemen! In de verte kon hij het gebrul van de bavianen horen, vermengd met de kreten van hun slachtoffers en daarheen begaf hij zich. Snel, meedogenloos, begaf hij zich naar de wilde krijgers van Kovoedoo. Hij was als een leeuw, op alle plaatsen tegelijk, deelde met zijn harde vuisten menige kaakslag uit met de zekerheid van een getraind bokser. Telkens weer besprong hij een krijger en had al weer een ander te pakken, voordat een dodelijke pijl hem kon treffen. Zo alomtegenwoordig was hij, dat de vijand tenslotte door een bijgelovige vrees werd aangegrepen. Deze blanke krijger, die omringd was door sterke bavianen, die gromde en schold en aanvuurde als een beest, kon geen mens zijn! Hij was een bosgeest, een god of een duivel, dien ze beledigd hadden en die uit zijn schuilplaats — diep in de jungle gelegen — kwam om hen te straffen. Het was nutteloos om verder weerstand te bieden. Zij die konden, sloegen op de vlucht. Korak hield hijgend stil op zoek naar slachtoffers. De bavianen waren ook vermoeid van de strijd. Korak vertrok met de apen die hem hadden geholpen om naar Meriem te zoeken. Verslagen en moedeloos nam hij afscheid van de bavianen en aanvaardde de eenzame terugweg naar het hart van de jungle. En, dat alles terwijl Meriem nauwelijks honderd mijl van hem verwijderd was.



vorige volgende



De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.