De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs
(20)
58. Na Meriem te hebben verkocht vroeg
het opperhoofd aan de nieuwe meester van het meisje, of zij
zijn dorp de volgende morgen vroeg wilden verlaten. Hij
vertelde hen van haar wilde makker, die haar zeker zou
trachten te bevrijden. De Zweden hadden geen aanmaning nodig
om zich naar het land van de Sheik te begeven. Zij
verheugden zich in gedachten al over het goud, dat zij
zouden ontvangen voor het meisje, dat hun pad had gekruist.
Zij liepen twee dagen achtereen. Gedurende deze moeilijke
tocht door de uitgestrekte Afrikaanse hoogvlakten, kwam
Malbihn op het idee, alleen het meisje naar de Sheik te
brengen en de hele losprijs dus zelf te houden. De vierde
avond sloegen zij een kamp op. Meriem begon de hoop op te
geven. Waarom kwam Korak niet naar haar toe? Ze werd tot
ongeveer middernacht alleen gelaten toen Malbihn haar tent
binnentrad met een gemene trek op zijn gezicht. Als een dier
in de val kroop Meriem van de man weg. Ze zag, dat zijn
handen zich als klauwen kromden om haar te grijpen; hoorde
zijn snelle ademhaling. Toen gilde zij... hard en schril,
eens, tweemaal, driemaal, voordat Malbihn, de tent kon
doorkruisen en haar kreten kon smoren met zijn brute kracht.
Zij vocht wanhopig met hem. Maar Malbihn was groot,
reusachtig sterk en langzaam overwon hij het meisje, dat
steeds zwakker werd door de vingers, die haar keel
dichtknepen. Haar gegil had Jenssen wakker gemaakt. Daar hij
zijn makker al lang niet vertrouwde, begreep hij
onmiddellijk wat er gebeurde. Met een verwensing trad hij
uit zijn tent. Ver in de jungle had een ander heel vaag de
kreten gehoord en begon hard te rennen.
59. Een jager met een twintigtal
zwarte krijgslieden had stilgehouden na de eerste gil van
Meriem. Hij wist niet, dat er nog andere blanken dan hijzelf
in de omgeving van dit wilde land waren. Toen er op haar
derde gil een diep stilzwijgen volgde, haastte de
vreemdeling zich in de richting waar hij wist, dat een vrouw
zich in nood bevond. Jenssen bereikte het toneel eerst en
kwam de tent binnen juist toen Malbihn het meisje tot
stilzwijgen had gebracht. Hij duwde zijn slachtoffer van
zich af toen hij gestoord werd en keerde zich om, terwijl
hij in het woedende gelaat van Jenssen keek. Hij trok zijn
revolver. Jenssen, die het zag, trok eveneens zijn revolver
en beide mannen schoten tegelijk. Op dat ogenblik kwam
Jenssen naar zijn kameraad toe, maar de afgeschoten kogel
raakte hem, hij stond stil en sloeg voorover op de grond.
Malbihn schoot van korte afstand nog twee kogels in het
lichaam van zijn metgezel. Hij stond over de gevallen man
gebogen en schopte hem kwaadaardig; daarna wendde hij zich
weer tot Meriem. Weer greep hij haar beet en op datzelfde
ogenblik vloog de tent weer open. Een grote, blanke man trad
binnen. Hij liep vrij vlug de tent door, stapte over het
lichaam van Jenssen heen en de eerste gewaarwording van
Malbihn, die nu zijn duivelse voornemens niet kon uitvoeren
was een zware hand op zijn schouder. Hij keek in het gezicht
van een zwartharige vreemdeling met grijze ogen, in kaki
gekleed. Malbihn greep naar zijn revolver, maar de hand van
de vreemdeling was vlugger en even later hield hij de Zweed
in een stalen greep. Malbihn schopte en vocht, doch werd op
een armlengte afstand van de man gehouden. Daarna riep hij
zijn mannen om te komen en de vreemdeling dood te schieten.
Maar in plaats van zijn eigen zwarte bedienden kwamen de
krachtige zwarten, die in het geheel niet leken op het
uitschot, dat de Zweden in hun gevolg hadden gehad, binnen
en Malbihn was spoedig ongevaarlijk gemaakt.
60. "Ik weet, wie je bent", zei de
vreemde tegen Malbihn. "En mensen als jij horen in ons land
niet thuis. Ik zal je leven sparen, maar de volgende keer,
dat ik je weer ontmoet, herinner je dan, wie ik ben". Hij
sprak een naam uit in het oor van de misdadiger, waardoor
deze met grote angst werd vervuld, hij keek de vreemdeling
met grote, wijd opengesperde ogen aan, voordat hij de tent
uitgesmeten werd. Zijn toon was veranderd, toen de
vreemdeling zich tot Meriem wendde in een taal, die zij niet
verstond. Zij antwoordde in het Arabisch. Hij herhaalde zijn
vraag nu in die taal. "Ze hebben me van Korak weggehaald",
was alles wat ze antwoordde. "Wie is je volk? Wie is Korak",
vroeg hij, terwijl hij verbaasd naar haar vreemde, barbaarse
sieraden keek. "Wel, Korak is een aap. Ik heb geen ander
volk. Korak en ik leefden alleen in de jungle sinds Akoet
ons als Koning der Apen verliet. Ik ben Meriem. Ook ik ben
een aap!" De vreemde bekeek haar aandachtig en er kwam een
blik van medelijden in zijn ogen. Terwijl hij haar
vertrouwen won, vernam hij meer van Meriems geschiedenis,
maar ten slotte wist hij nog precies even weinig als aan het
begin. Hij kende de jungle door en door; wist dat er
jarenlang mensen alleen tussen de wilde dieren hadden
geleefd maar een meisje! Het was niet mogelijk! Hij
veronderstelde, dat haar Korak en hun leven onder de apen
een hersenschim van haar was. Hij kon niet toestaan, dat dit
arme, eenzame kind nog langer in de jungle ronddwaalde.
Tenslotte stelde hij haar voor, dat ze met hem naar zijn
dorp of "douar" — zoals hij het in het Arabisch noemde — mee
zou gaan. "Daar zal mijn vrouw voor je zorgen, totdat wij
Korak gevonden hebben of Korak ons", legde hij uit. "Korak
zal de weg naar mij vinden", zei het meisje eenvoudig. Laten
we naar uw douar gaan". Na een reis van vijf dagen stonden
ze plotseling op een grote uitgestrektheid en aan de rand
van het bos zag het meisje in de verte iets, waardoor zij
zich terugtrok.

De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.