De Zoon van Tarzan
door Edgar Rice Burroughs
(21)
61. Meriem zag een bungalow tussen
palmbomen en de vele gebouwen van een goed onderhouden
Afrikaanse farm. Ze wist niets van beschaving af en keek
verbaasd naar dit vredige toneel. "Waar zijn we? Laat mij
weggaan. Ik ben bang, Bwana", zei Meriem, terwijl ze de naam
gebruikte, waarmee de wilden hun meester aanspreken. "Dat is
mijn huis en je zult er veiliger zijn dan in de jungle",
antwoordde de man. "Je bent slechts een jong meisje. Het is
beter voor je een poosje bij ons te blijven". Meriem lachte:
"De jungle is mijn vader en mijn moeder. Hij is
vriendelijker voor me geweest dan de mensen. Ik houd van
hem. Ik zou eerder liever willen sterven dan hem voor altijd
te verlaten, maar uw "douar" is dicht bij de jungle. U bent
goed voor me geweest. Ik zal doen wat u me vraagt en hier op
de komst van Korak wachten". Vlak voor ze het huis
bereikten, kwam er een dozijn grote wolfshonden luid
blaffend naar hen toe rennen, hun verschijning was wild en
onvriendelijk in hoge mate. Ieder dier besnuffelde Meriem,
die niet de minste angst voor die dieren liet blijken. Haar
slanke vingers grepen de nek van twee der dieren en met een
hond aan iedere kant wandelde zij over het pad, waar een
vrouw, in het wit gekleed, naar buiten kwam om hen te
begroeten. Er was nu meer angst in de ogen van het meisje
dan er geweest was in tegenwoordigheid van de vreemde man of
de wilde beesten. Meriem zag, dat de vrouw heel mooi was.
Lieflijkheid en goedheid kenmerkten haar verschijning. De
man kuste zijn vrouw hartelijk en na de hand van het meisje
te hebben genomen zei hij: "Dit is Meriem, liefste", en
vertelde haar in het Arabisch de geschiedenis van het jonge
meisje. Toen kwam de vrouw naar haar toe, sloeg de armen om
Meriem heen en kuste haar; er woelde zich in Meriem iets los
en ze huilde, huilde als nooit te voren. Tranen van vreugde
en blijdschap die ze niet kon inhouden...... Zo kwam Meriem
uit de jungle in een huis van beschaving.
62. Voor Meriem verliep het eerste
jaar in haar nieuwe huis vlug. "Bwana" en "Liefste", zoals
ze de blanke man zijn vrouw het eerst had horen noemen,
waarmee ze hem nog steeds aansprak — waren als een vader en
moeder voor haar. Zij was nu zestien jaar, ofschoon ze
gemakkelijk voor negentien had kunnen doorgaan. Er ging
nauwelijks een uur voorbij, dat niet aan Korak herinnerde en
het verlangen om hem terug te zien. Ze sprak niet meer over
hem, hoewel Bwana zijn mannen weg had gezonden een maand ver
de jungle in om hem te zoeken. Ze hadden het dorp van
Kovoedoo gevonden, zoals Meriem dit beschreven had, maar er
woonde geen enkele wilde meer. Ook hadden zij geen enkel
teken van de apen of de aapman gevonden en Meriem wist, dat
"Liefste" en "Bwana" niet geloofden, dat Korak ooit had
bestaan.
Voor Korak duurde het jaar eindeloos lang, alleen in het
diepe oerwoud. Hij kon niet meer hopen, dat Meriem nog zou
leven nadat hij haar in Kovoedoos dorp niet had kunnen
vinden. Hij vulde zijn dagen met werken en zwoegen in de
hoop zijn verdriet te vergeten in een diepe slaap. Een jaar
had hij dit eenzame leven geleid. Zo nu en dan ontmoette hij
Akoet met zijn troep, ging een of meer dagen met hen op
jacht, of hij ging naar het heuvelland, waar de bavianen hem
steeds hartelijk welkom heetten. Maar het meest was hij met
Tantor, de olifant samen, het grote, grijze oorlogsschip van
de jungle. Het leven van de kolossale dieren interesseerde
en vermaakte Korak, leidde zijn gedachten af van zijn eigen
leed en hij ging van hen houden, zoals hij nooit van de
grote apen gehouden had. Een volwassen olifant was speciaal
zijn favoriet. Hij kwam als Korak hem riep en op een gebaar
sloeg hij zijn slurf om het lichaam van de jongen en zette
hem voorzichtig op zijn brede nek.
63. De dagen volgden elkaar op zonder
enige verandering voor Korak, terwijl hij met zijn vriend de
olifant op een open plek in het bos leefde. Maar voor Meriem
ontvouwde zich dagelijks een geheel nieuwe wereld. Ze sprak
nu Engels in plaats van Arabisch. Ze kon het lezen en
schrijven, evenals Frans. Hele zinnen van die taal kwamen
gemakkelijk tot haar uit een mysterieus verleden. Vandaag
was ze opgewonden over iets, dat zou plaats hebben. Er
kwamen gasten! Een groep Engelsen en Amerikanen hadden de
uitnodiging van Bwana aangenomen om een maand te komen
jagen. Meriem was nieuwsgierig om te weten hoe ze zouden
zijn, tot ze tenslotte arriveerden. Het jongste lid van de
groep was de Hon. Morison Baynes, een knap jongmens met een
uitstekend gezond en gespierd lichaam, vriendelijk in de
omgang en zeer rijk. Meriem was eerst verlegen en
teruggetrokken in tegenwoordigheid van de vreemden. Haar
weldoeners hadden niet over haar vreemde afkomst gesproken
en stelden haar voor als hun pupil. De gasten vonden haar
allerliefst. Ze was levendig, lief en aantrekkelijk en met
een onuitputtelijke voorraad interessante bijzonderheden uit
het leven in de jungle. Morison Baynes voelde zich dadelijk
tot haar aangetrokken. Ze reden dikwijls samen en zijn
verhalen van de grote, mooie steden waar hij over sprak,
vervulden haar met verwondering en verlangen. Door de
aanwezigheid van de jonge Engelsman werd het beeld van Korak
al vager en vager van vorm, tot het tenslotte niet meer dan
een herinnering was.

De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.