home

Tarzan en de Olifantsmannen
door Edgar Rice Burroughs

(17)


49. "Dood hem! Doe alles! Breng hem weg!" riep de koning, terwijl hij met bevende vinger naar Tarzan wees. "Maar Majesteit, hij redde Uw leven", herinnerde een der edellieden hem. Alextar huiverde. "O — vooruit, breng hem terug naar een cel. Later zal ik wel weten, wat er met hem moet geschieden. Beschaamd over de ondankbaarheid van den koning, gaf de edelman bevel Tarzan naar de gevangenis te brengen. Toen hij naast den gevangene liep, zei hij: "U hebt niet eens de vrijheid gevraagd, die de koning U beloofde." De aapman antwoordde grimmig: "Tarzan vraagt niets aan een vijand." Spoedig na de snelle terugkeer van den junglekoning in de gevangenis, trad een soldaat binnen met water en voedsel. Dit zette hij op de punt van een bank neer en keek Tarzan vol bewondering aan. "Ik zag U den leeuw doden, die den koning wilde aanvallen", zei hij "Geen ander mens zou U dit kunnen nadoen". De krijger kwam dichter op Tarzan toe en fluisterde: "U hebt hier vele vrienden, maar dit ongelukkige land wordt geregeerd door Uw vijanden en ze willen U doden. Ik weet alleen niet hoe. Doch wat er ook gebeurt, zorg dat uw rug door de muur gedekt is en houdt U gereed om te vluchten!"




50. Tarzan zat in zijn cel en wist, dat de schaduwen des doods over hem hingen. Zijn eigen toestand verontrustte hem weinig. Hij zou de crisis het hoofd weten te bieden als deze kwam. Doch wat zou er met Gonfala gebeuren, die hij beloofd had te redden? Inmiddels was ook Stanley Wood geheel vervuld van gedachten aan zijn geliefde Gonfala, terwijl hij voortstrompelde naar de vreemde stad, waar hij geloofde dat zij gevangen werd gehouden. Misschien dat hij op zijn schreden teruggekeerd zou zijn als hij geweten had, welke verschrikkingen hem te wachten stonden. Over het plein reden de krijgslieden van Athne hun groote oorlogsolifanten in rijen naar Cathne, met hun vechtende leeuwen naar de ivoren stad om haar te bestormen. Daarom waren de poorten goed bewaakt. Een wacht in de toren bespiedde den man, die verscheen en wees zijn makker op hem. "Hij ziet er niet uit als een Cathneniaan. Zijn kleren zien er vreemd uit." "Hij is geen Cathneniaan," antwoordde de ander, "maar hij is een dapper man of een dwaas om zo alleen naar Athne te komen!"




51. Toen Stanley Wood de poort naderde kwamen de krijgers naar buiten om hem te ondervragen, maar zij spraken een taal, die hij niet verstond. Hij hoopte, dat ze vriendelijk mochten zijn, maar toen zij hem ruw omsingelden, begreep hij al spoedig, dat hij hier een gevangene en geen gast was. Terwijl de wacht hem door de straten voerde, zag Wood de merkwaardigste dingen. Maar Wood zelf was niet minder curieus voor deze schitterende stad en zijn vreemde inwoners. De meesten van hen waren soldaten, van wie een gevangene niet veel mededogen kon verwachten. De wacht bracht hem naar een afdak, dat aan drie zijden was afgesloten door hooge palissaden; aan de vierde kant was de ruimte open en er bevonden zich ongeveer vijftig mensen; de meesten zagen er smerig en onverzorgd uit. Wood wist nu beslist, dat hij gevangene was en zelfs geen bevoorrecht gevangene. Maar wat hem het meest hinderde was het feit, dat hij machteloos was om Gonfala te hulp te komen. Terwijl zijn gedachten uitgingen naar het mooie meisje en haar vermoedelijk lot in deze geheimzinnige stad, bleef hij opeens stokstijf staan bij het horen van een stem, die zijn naam riep.


 


De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.