Tarzan en de Olifantsmannen
door Edgar Rice Burroughs
(18)
52. Toen Wood zijn naam hoorde roepen
vanonder het afdak, zag hij, dat twee mannen zich van de
anderen afzonderden en naar hem toe kwamen. Het waren Spike
en Troll. Een golf van woede steeg in Wood op. Hun
aanwezigheid hier beteekende, dat zij de ontvoerders van
Gonfala waren geweest. Zijn gelaat moet zijn gevoelens
hebben vertolkt, want Spike hief afwerend zijn hand op "Houd
op", riep hij, "het heeft geen zin om vijandig te zijn. We
zitten hier allemaal in de ellende en moeten proberen samen
te werken". "Waar is Gonfala?" vroeg Wood. "We hebben
gehoord, dat ze in het paleis is. Ze zeggen, dat de grote
koning verliefd op haar is geworden," zei Spike. Wood klemde
woedend zijn tanden op elkaar, maar na een ogenblik, toen
hij kalmer werd, begreep hij, van hoe weinig nut zijn
boosheid was. "En wat zullen ze met ons doen?" vroeg hij
eindelijk. "O, na verloop van tijd worden we stalknechten
bij de oorlogsolifanten", legde Spike uit, "en ze laten ons
werken tot de lappen er bij hangen. Hier zijn we dus maar
tijdelijk — in afwachting van wat ze verder met ons voor
hebben."
53. Stanley Wood was met de overige
gevangenen aan het werk gezet om voor de groote
oorlogsolifanten van Athne te zorgen. Maar hij gebruikte elk
beschikbaar ogenblik om de taal te leren, zodat hij
inlichtingen over Gonfala zou kunnen inwinnen en mogelijke
pogingen zou kunnen doen om haar te redden. Hij vernam, dat
ze in het paleis van Phoros was, de wrede koning, die met
zijn troep handlangers koning Zygo en zijn edellieden had
overwonnen. Een van deze edellieden, die nu een gevangene
was en in de olifantsstallen werkte, werd spoedig zijn beste
vriend. Deze twee reden dikwijls tezamen, wanneer zij onder
een groot escorte van krijgers, de olifanten africhtten, wat
hun speciale taak was. Op zekere dag, toen ze van het
oefenveld naar de stallen waren teruggekeerd, kregen zij
bevel opnieuw op te stijgen en weer uit te rijden. Buiten op
het veld gekomen, hoorden ze, dat de hele brigade er op
uitgetrokken was om een trotse wilde olifant te vangen, die
veel schade op het veld had aangericht. "Als het beest zo
groot is en wild als zij zeggen, zullen enkelen van ons niet
van de jacht terugkeren", zei Valthor grimmig.
54. Valthor keek uit over de zee van
deinende mensen, op de ruggen der voortsjokkende dikhuiden.
"Het is een schande om deze ongeoefende slaven er op uit te
zenden om een woedenden, wilden olifant te vangen", zei hij.
"In vroeger dagen waren alleen wij edellieden de ware
olifantsmannen, en gingen wij op jacht." "Heehoo!"
schreeuwde een der mannen plotseling. "Ze hebben het beest
gezien," legde Valthor uit aan Wood, die naast hem reed.
Opeens zagen zij den olifant uit een bamboebos te voorschijn
komen. Het was een geweldig dier met grote slagtanden,
waarvan de een veel groter en donkerder was dan de andere.
Valthor floot eens tussen zijn tanden. "Ik heb nog nooit
zo'n groot exemplaar gezien en hij ziet er uit, alsof hij
niet veel goeds in den zin heeft. Let op jezelf, Wood! Ga
hem uit den weg, zonder te letten op wat de bewakers tegen
je zeggen. Geloof me, dat je je olifant niet onder bedwang
kunt houden. Kijk naar hem!" Het grote beest waggelde recht
op de jagers af, schijnbaar zonder vrees. "Dat is een kwade,
dat is duidelijk genoeg!" verklaarde Valthor. Wood knikte
instemmend en als bevestiging stak het grote dier zijn slurf
omhoog. Woest trompetterde hij. Hij was gereed voor de
aanval!
De inhoud op deze pagina staat onder :
copyright 2013-2015 by Marten Jonker.